Parcours 'You Are Here', 2018, WTC I. Foto: Max Creasy en OK–RM

‘The next big thing will be a lot of small things’, schreef kunstenaar Thomas Lommée in 2015 op de gevel van de universiteit in Gent. De tijd van het grootschalige project, de ‘maakbare’ stad bestaat niet meer en kan niet bestaan in een landschap dat helemaal is volgebouwd. ‘Nederland is af’, zouden onze buren zeggen. De tijd van het transformeren of ver-bouwen staat voor de deur. Dat vergt nieuwe projecten en nieuwe coalities. Hoewel die klein zijn in het licht van de opkomende veranderingen, zullen ze daarom niet minder impact hebben. Ze tellen samen op tot een groter verhaal dat we alleen nooit kunnen bevatten. Daarom zijn ook nieuwe platformen nodig die inzetten op het bundelen en verbinden van verspreide kennis en initiatieven. 

We analyseren deze verschuivingen in het werkveld van de Eurodelta: de deltaregio van de rivieren Rijn, Maas en Schelde, die historisch zeer vruchtbaar en dus intensief bewoond is, en die grotendeels overlapt met de culturele grenzen van de Lage Landen (Architecture Workroom Brussels et al., 2017). Ons landgebruik, productie- en woonmodel kan niet afgelijnd worden volgens nationale of gewestelijke grenzen en moet in plaats daarvan bekeken en gepland worden volgens een gedeeld territorium. De twee administratieve regio’s van Nederland en Vlaanderen, die dezelfde delta-ondergrond en een sterk verweven economie delen, kijken naar elkaar met toenemende interesse. Als non-profitorganisatie focuste Architecture Workroom (AW) de laatste tien jaar doelbewust op de Delta als een samenhangend ruimtelijk werkveld. Van daaruit maken we in het volgende artikel een lezing van de veranderende architectuur- en planningspraktijk in Brussel, Vlaanderen en Nederland tegen de achtergrond van het hedendaagse tijdskader en de opgaven die daarbij horen. 

Om het systeem te veranderen moeten we begrijpen hoe het samenkomt op de grond

In welke context moeten we de hedendaagse ruimtelijke praktijk plaatsen? Als we het politieke landschap bekijken, zien we een steeds grotere kloof tussen verschillende ideologieën. Bruno Latour onderzoekt in Waar kunnen we landen? wat we kunnen leren van het heersende klimaatnegationisme (Latour, B., 2018). De terugtrekkening van Trump uit het klimaatakkoord van Parijs ontleedt hij als een reactie op het aanvoelen dat een onbegrensde groei gewoonweg niet past in het beschikbare territorium. Het enige antwoord – als we niet bereid zijn om ons groeidenken bij te stellen – is dat territorium vervolgens staalhard ontkennen. Maar wat kunnen we tegen dit ‘bodemloze’ denken inbrengen? Latour leidt ons terug richting Aarde. Die beweging gaat uit van de vaststelling dat in ons huidige tijdskader alles vertrekt vanuit een ecologisch vraagstuk. Het gaat niet om kiezen tussen de sociale of de ecologische kant van het verhaal, we zullen onze sociale uitdagingen alleen kunnen aanpakken als we dat doen vanuit de kiemen van ons bestaan: onze bodem, ons territorium, onze Aarde. En daarin hoeven we niet romantisch te denken: die bodem ziet er lang niet meer hetzelfde uit als enkele honderden jaren geleden, de mens (met zijn invloeden) is inherent deel gaan uitmaken van het systeem. Om het meest voor de hand liggende en meest letterlijke voorbeeld te gebruiken: we kunnen kaarten tekenen van de samenstelling van de ondergrond zoals die er pakweg honderd jaar geleden uitzag. Maar van de meest actuele bodemgesteldheid hebben we geen idee. Waarom? Omdat die niet logisch te extrapoleren is volgens natuurwetenschappelijke principes, maar door onregelmatige en moeilijk te traceren menselijke ingrepen is beïnvloed en gemuteerd. De atlas van de huidige staat van ons territorium, die we eigenlijk nodig hebben om gefundeerde beslissingen te nemen, bestaat nog niet (of anders: niet meer). Of als we Latour iets breder interpreteren: het is in de ruimte, in de tastbare realiteit waar alles samenkomt, dat we aan verandering kunnen werken. Technologische innovaties kunnen ons daarbij helpen, maar als het erop aankomt, zal de ruimtelijke optelsom steeds moeten kloppen. 

De Grote Verbouwing: een nieuw evenwicht tussen centraal en decentraal

We bevinden ons in een regio die stilaan is volgebouwd maar waar onvoorstelbare veranderingen om steeds meer ruimte vragen. We staan voor een Grote Verbouwing. De omslag van fossiele naar hernieuwbare energie zal voelbaar zijn tot in de haarvaten van onze leefomgeving. Meer en hevigere weersomstandigheden zullen – zeker in een delta zoals de onze – niet alleen aan de kustlijn opgevangen worden, maar vergen maatregelen die tot diep in onze steden doordringen. Onze voedselproductie, die nu zeer intensief en hoogtechnologisch georganiseerd is, moet in overeenstemming worden gebracht met een gezond ecosysteem en met onze groeiende verstedelijking. En hoewel de grote akkoorden die we gezamenlijk gesloten hebben veraf lijken, is transitie niet nieuw. Zo’n 150 jaar geleden bracht de industriële revolutie zo’n dratische verandering op gang dat de meeste van de normen en waarden zoals we die nu kennen, getekend zijn door dat moment (Polanyi, K., 1944). Voor de industriële revolutie had niet alles een prijs. De idee van armoede is nieuw sinds 1750, de idee van werkloosheid ook. En op het moment dat land een market commodity werd, werden we voor ons drinkwater, voedsel en wonen afhankelijk van een marktlogica. Ons territorium zoals we dat vandaag kennen, is verdeeld in sectoren waarin landbouw, water of biodiversiteit moeten concurreren met vastgoedondernemingen. Verwijzend naar Latour kunnen we stellen dat dit in feite de plaats van integratie is, waar de marktlogica niet langer een dominante rol zou mogen spelen. Een pleidooi voor de de- en revaluatie van land.

Terwijl de overheid aanvankelijk ongewenste sociale effecten van de markteconomie trachtte te temperen via sociale bescherming, en ongewenste ruimtelijke effecten via een groeiende planningscultuur, is heel veel van die sociale en ruimtelijke omkadering nu afgewenteld op private spelers (de vermaatschappelijking van de zorg, maar ook de aanleg van rioleringen en warmtenetten door private investeerders, of de bouw van grote bruggen en gebouwen door kapitaalkrachtige ondernemers in DBFM-modellen). De toenemende druk op onze stadslandschappen en de battle for spacedwingen overheden nu om (opnieuw) verantwoordelijkheid op te nemen en te sturen op bewuste keuzes. Ze kunnen niet langer een neutrale facilitator zijn of markten toelaten om via prijszetting te bepalen wat belangrijk is en wat niet (Mazzucato, M., 2018). Willen we bijvoorbeeld een duurzame lokale voedselproductie een kans geven, dan zullen publieke grondeigendommen gevrijwaard moeten worden voor betaalbare landbouwgronden. Zo’n voedselstrategie zal niet ontwikkeld worden zonder de boeren, burgerinitiatieven, middenveldorganisaties, academici en publieke figuren die lokale coalities vormen en die verantwoordelijkheid en eigenaarschap opnemen in concrete projecten. Een sterker gecentraliseerd openbaar kader maakt een sterker gedecentraliseerd terrein voor actie en vermenigvuldiging mogelijk. Hier bestaat een opvallend cultuurverschil tussen Nederland en Vlaanderen. Voor het traditioneel top-down Nederlandse beleid – zo gegroeid om een land onder de zeespiegel veilig en bewoonbaar te kunnen maken – gaat de idee van een decentrale organisatie van kleinschalige projecten in tegen alle bestaande instrumenten. Vlaanderen heeft nooit diezelfde centrale beweging gekend en zal juist van onderop moeten zoeken naar een logica en samenhang om verschillende projecten op een gecoördineerde manier samen in de juiste richting te sturen. Maar we zien, aan beide kanten van de grens, dat er naar een nieuw evenwicht wordt gezocht. 

Nieuwe programma’s om nieuwe types projecten te detecteren
Atelier Brabantstad. Weven van het stedelijk tapijt' wandkleed in het Provinciehuis Noord-Brabant © IABR

Om De Grote Verbouwing in te passen in ons beschikbare territorium, hebben we nieuwe aanpakken nodig met nieuwe instrumenten (of beter: nieuwe interpretaties van bestaande instrumenten). Samen met en dankzij vele partners ontwikkelde AW stapsgewijs een ‘programma-aanpak’ die toelaat om de nationale en regionale doelen op lokaal niveau in nieuwe coalities te realiseren (Declerck, J., 2018). Tussen generiek en gebiedsgericht beleid plaatsen we een derde methode: door verschillende kaartlagen op elkaar te stapelen, herkennen we kansrijke combinaties, die we indelen in ‘families van opgaven’. De projecten en strategieën voor die vergelijkbare plekken kunnen in samenhang ontworpen worden. In plaats van op het grote regionale project mikken we op kleinere, behapbare en veelvoorkomende projecten die in een nieuwe uitvoeringsmodus tussen overheid en lokale coalities gerealiseerd kunnen worden.

Het principe van gestapelde kaartlagen werd voor het eerst uitgewerkt in 'The Ambition of the Territory', een onderzoek van de coalitie AWJGGRAUaDVVTAT die in 2012 het Belgisch paviljoen op de Architectuurbiënnale in Venetië mocht inpalmen. De cartografie die hiervoor werd ontwikkeld, schetste een alternatief voor de klassieke zoneringsplannen die verschillende vormen van gebruik en de belangengroepen die daarmee verbonden zijn sectoraal proberen af te lijnen. Eén perceel, één functie, één kleur. De complexiteit van ons territorium werd in deze nieuwe cartografie in plaats daarvan verbeeld door een superpositie van verschillende overlappende kaartlagen, waardoor juist de interacties en conflicten tussen verschillende gebruikers en activiteiten leesbaar werden. In Atelier BrabantStad werd in 2014 een volgende stap in dit discours gezet: de vertaling van regionale cartografie naar geïntegreerde deelprojecten of 'machines'. De regio Noord-Brabant, met haar bonte mozaïek van stadswijken, intensieve landbouw, lanen, dorpen, industriële activiteiten, beekvalleien, natuurgebieden en kanalen, moet bekeken worden als een stedelijk tapijt. Resultaat van het onderzoek was een veelkleurige regionale mapping, voor de gelegenheid symbolisch uitgevoerd op een twaalf bij drie meter groot wandtapijt. Cruciaal is dat deze kaart als onderlegger werkte voor zes 'machines': combinaties van opgaven, met echte actoren en concrete situaties, die op verschillende plaatsen in de regio herkenbaar zijn en die uitdagingen en kansen rond kwalitatief wonen, watermanagement en innovatief ondernemen met elkaar verbinden. Door bijvoorbeeld verouderde industriegebieden te herontwikkelen rond collectieve waterbergings- en zuiveringssystemen, gaan we de hittestress in woongebieden tegen en maken we een gezonde stedelijke omgeving voor nieuwe economieën, waar gezuiverd water kan ingezet worden tegen verdroging, in het kanalenstelsel of voor industriële doelen. Probleemsituaties worden opportuniteiten. Een derde project demonstreert vervolgens hoe deze aanpak leidt tot een structurele vermenigvuldiging van uitvoering op het terrein. De Open Ruimte Beweging bundelt de doelstellingen van verschillende beleidsdomeinen en verruimtelijkt ze, waardoor zichtbaar wordt waar samenwerking mogelijk is. Via een call kunnen heel gericht lokale coalities gevonden worden die al bezig zijn met het verknopen van deze doelen op het terrein. Zo werd in 2017 een eerste programma 'Water-Land-Schap' gelanceerd. De minister van Omgeving, Natuur en Landbouw maakte vijf miljoen euro vrij voor de gezamenlijke ondersteuning van veertien vergelijkbare projecten. De overheid verleent niet zomaar een subsidie, maar leert zelf beter samenwerken tussen beleidstakken onderling en met verschillende stakeholders uit de samenleving. En hoewel niet alle ingediende voorstellen gehonoreerd en individueel begeleid kunnen worden, blijven ze betrokken in een leeromgeving, waardoor niet 14 maar 40 initiatieven mee kunnen surfen op de overheidsinvestering. 

Nieuwe praktijken waarin nieuwe coalities gevormd worden

In deze programma’s worden behapbare projecten gedefinieerd die samen optellen tot een omvattende transformatiestrategie. Maar er zijn nieuwe praktijken en bijbehorende coalities nodig om die te faciliteren en uit te voeren. Het is noodzakelijk dat de rol van de (stedelijk) ontwerper (opnieuw) verbreedt: voorbij het plan op papier, naar een blijvende betrokkenheid in de dagelijkse realiteit van juridische en financiële hindernissen, juist om beter te begrijpen hoe er ontworpen moet worden. We zien ontwerpbureaus die meer en meer de rol opnemen van tussenpersoon in coöperatieve ontwikkelprojecten. Zij zijn bemiddelaar, juridisch en financieel expert tegelijk (bijvoorbeeld Miss Miyagi in België of de VvE’s met energie in Nederland). We zien dat architecten constructies opzetten waarbij ze materiaalproducent, ontwerper én aannemer zijn opdat ze circulaire materialen veel frequenter en kwalitatiever opnieuw in rotatie kunnen brengen (bijvoorbeeld het Brusselse Rotor of BC architects). We zien nieuwe samenwerkingen tussen ontwerpers, lokale besturen, burgers, organisaties en universiteiten om gekoppeld aan geplande investeringen in stadsontwikkeling en -beheer ook maatschappelijke dimensies mee te nemen (bijvoorbeeld Endeavour, Stiemerbeekvallei of Mozaïek Dommelvallei). We zien dat ‘stad maken’ hand in hand gaat met nieuwe mechanismen zoals rollende fondsen, wijk-vzw’s of -coöperaties en hacks van bestaande subsidie- of investeringsstromen. Samen met de Kopgroep Stedelijk Beheer bijvoorbeeld onderzoekt AW nu hoe bij het herstellen of vervangen van de riolering een maatschappelijke ‘bijvangst’ gegenereerd kan worden. De onvoorstelbare budgetten die gereserveerd staan – opgeteld gaat in Nederland jaarlijks 15 miljard euro over de toonbank voor het beheren van de openbare ruimte – kunnen tegelijkertijd de realisatie van de sociale, duurzaamheids- en circulariteitsdoelstellingen mogelijk maken. Het is vanuit deze voeling met het terrein dat we een alternatieve regionale en zelfs nationale aanpak vorm kunnen geven. Maar vandaag bestaat er een procedurele en juridische ‘muur’, met geformatteerde structuren zoals aanbestedingen of wedstrijden, tussen zij die de vragen stellen (en dus het raamwerk bepalen) en zij die wedijveren om het best mogelijke antwoord te voorzien binnen het bepaalde kader. De ontwerppraktijk, die net de kracht bezit om opgaven te integreren en tot maatschappelijk-ruimtelijke kwaliteiten te verbeelden, wordt zo opgesloten in een cultuur van enkelvoudige formats en onderlinge competitie in plaats van verbinding. En dat terwijl onze uitdagingen in toenemende mate complex en veelzijdig zijn. Vanuit dat gedeeld aanvoelen ontstond in 2018 het Delta Atelier. Vijftig praktijken, ondersteund door de Vlaamse en Nederlandse overheid, willen de rol van de ontwerppraktijk herpositioneren. Hier krijgen praktijken ruimte om hun capaciteit te investeren in kennisuitwisseling en in het co-creatief formuleren van de meest relevante vragen of nieuwe ‘opdrachten’.

Nieuwe platformen om een cultuur van debat en samenwerking te faciliteren

Om nieuwe programma’s en coalities te bundelen tot een ambitieus toekomstproject, moeten we in ijltempo van elkaar leren. De grote vraag die vele experts bezighoudt, is hoe we veel sneller en toch kwalitatief kunnen opschalen. Tegen welke voorwaarden – of anders: tegen welke prijs – kunnen we versnellen, groeien en vermenigvuldigen? Hoe vermijden we dat best practices vervagen tot afgekookte traditionele dienstverlening in een duurzaam jasje waarvan de moeilijke kantjes zijn afgesneden, met een instandhouding van het systeem als gevolg in de plaats van een systeemverandering? Wij stellen dat we, om collectief antwoorden op deze vragen te formuleren, twee types platformen nodig hebben: enerzijds een breed (digitaal) netwerk en een database, anderzijds plaatsen die mensen en ideeën fysiek samenbrengen. 

Michel Bauwens schuift de commons en peer-to-peer learning naar voren als de centrale hefbomen voor maatschappelijke verandering (Lotens, W., 2013). Peer-to-peer veronderstelt het één-op-één uitwisselen tussen ‘gelijken’. Het maakt niet uit of je afdelingshoofd of technisch tekenaar bent; in het p2p-model gebeurt de samenwerking op een horizontale manier. Het ‘mutualiseren’ of gemeenschappelijk maken van kennis is daarvoor noodzakelijk. Er zijn altijd sociale praktijken geweest die samen innoveren en gedeeld gebruik is niet nieuw. Maar het opschalen van goede ideeën is steeds een enorme barrière geweest. Dit zou snel kunnen veranderen nu grootschalige samenwerking een nieuw niveau bereikt dankzij het internet. Doe alles wat zwaar is lokaal en alles wat licht is globaal, stelt Bauwens daarom: dat principe noemt hij cosmo-localism. De materialen voor een gebouw produceer je zo dicht mogelijk bij de werf, maar de concepten en plannen kan je ontwerpen samen met mensen van over de hele wereld.

Om ontmoeting te faciliteren, zullen bovendien altijd plekken nodig zijn. Hoe ontwerp je die nieuwe tussenruimtes waar horizontale samenwerking tussen burgers, ondernemers en organisaties, academici, belangengroepen, beleidsmakers en politici kan werken? Pakhuis De Zwijger is een mooi voorbeeld, een cultuurhuis in Amsterdam dat met een programma van debatten, presentaties, theatervoorstellingen en exposities in een voormalig koelpakhuis het gesprek over een duurzame stedelijke samenleving een forum geeft. Heel bewust wordt er gekozen voor een inhoudelijke lijn rond de thema’s creatieve industrie, stad en global trends. En wie deelneemt aan een evenement – dat bijna altijd gratis is – wordt deel van een brede community van ‘stadsmakers’. Een heel ander voorbeeld is De Andere Markt, gevestigd in een winkeletalage in een van de dorpskernen rond Genk. De fysieke locatie dicht bij de bewoners dient als uitvalsbasis en vertrekpunt om een veel breder en verder verspreid netwerk uit te bouwen. Noem het gerust de ‘sociale infrastructuur’ in een wijk, waar de vrijheid bestaat om te experimenteren en het doel is de lokale gemeenschap te versterken, om vervolgens de opgaven die hier worden geoogst ook te vertalen naar een bovenlokaal kennis- en politiek niveau. Er is blijvend nood aan dat soort productieve settings om alternatieve strategieën en methodes te verkennen en de missing link tussen initiatieven op het terrein en ambitieuze doelstellingen op papier te overbruggen. In de voormalige WTC 1-toren in de Brusselse Noordwijk hebben we tussen juni en december 2018 bij wijze van pilot geprobeerd om dit idee nog een stap verder door te drijven. We kregen een hele verdieping, maar liefst 1500 m2 met een buitengewoon zicht op de stad, ter beschikking in tijdelijk gebruik voor de torens herontwikkeld zouden worden tot kantoren en luxeappartementen. Onder de dekmantel van een cultureel project – een tentoonstelling en programma in samenwerking met de Internationale Architectuur Biennale Rotterdam – richtten we de drieëntwintigste verdieping in als de ultieme fysieke tussenruimte: een inspirerende werktentoonstelling met het work in progress van Nederlandse en Belgische praktijken, werksessies, geleide bezoeken, publieke debatten en lezingen brachten meer dan tienduizend actoren samen, gaande van de Vlaamse overheid over lokale en regionale beleidsmakers en ontwerppraktijken tot landbouwers die met overheden droogtemaatregelen uitwerkten. Deze collectieve werkplaats werd door de deelnemende actoren ervaren als een productieve incubator of gezamenlijk innovatieplatform: grote opgaven werden er vertaald naar concrete acties en projecten op het terrein, die vandaag en de komende tijd in uitvoering zijn of gaan (o.a. Water-Land-Schap, de proeftuinen Ontharding en de proeftuinen Droogte). Met een investering van circa 1,2 miljoen euro en dankzij de verknoping met maatschappelijke expertise en draagvlak konden nieuwe investeringsprogramma’s ter waarde van circa 20 miljoen euro worden geconcipieerd, gelanceerd en begeleid. Zouden deze ook zijn ontstaan zonder het bestaan van een fysieke tussenruimte? Misschien, maar het feit dat ze samen gelanceerd en getoond werden, maakte ze deel van een beweging die uitzonderlijk mobiliserend werkte.

Ver-bouw mee

In de delta is iedere vierkante meter ondertussen voorbehouden. Om water te bergen, energie op te wekken, voedsel te produceren of te wonen. Hoe rijm je die claims met elkaar, wetende dat de bevolking en (dus) de opgaven alleen nog maar zullen groeien? De Grote Verbouwing daagt iedereen uit, maar ook de ruimtelijke praktijk, om zich te herpositioneren in de driehoek tussen markt, overheid en maatschappij. De rol van ruimtelijk ontwerp en planning is verandering faciliteren om te ‘landen’ in ons gedeelde territorium: via nieuwe projecten, nieuwe coalities en nieuwe platformen die complexiteit omarmen. De Grote Verbouwing is een oproep tot reflectie, maar vooral tot samenwerking. In Vlaanderen en Nederland wordt 2% van de gebouwde ruimte jaarlijks ver-bouwd. Laten we deze gestadig toenemende transformatie richten via een veelheid aan kleine dingen, om het volgende grote ding te realiseren.