Nieuwe platformen om een cultuur van debat en samenwerking te faciliteren

Om nieuwe programma’s en coalities te bundelen tot een ambitieus toekomstproject, moeten we in ijltempo van elkaar leren. De grote vraag die vele experts bezighoudt, is hoe we veel sneller en toch kwalitatief kunnen opschalen. Tegen welke voorwaarden – of anders: tegen welke prijs – kunnen we versnellen, groeien en vermenigvuldigen? Hoe vermijden we dat best practices vervagen tot afgekookte traditionele dienstverlening in een duurzaam jasje waarvan de moeilijke kantjes zijn afgesneden, met een instandhouding van het systeem als gevolg in de plaats van een systeemverandering? Wij stellen dat we, om collectief antwoorden op deze vragen te formuleren, twee types platformen nodig hebben: enerzijds een breed (digitaal) netwerk en een database, anderzijds plaatsen die mensen en ideeën fysiek samenbrengen. 

Michel Bauwens schuift de commons en peer-to-peer learning naar voren als de centrale hefbomen voor maatschappelijke verandering (Lotens, W., 2013). Peer-to-peer veronderstelt het één-op-één uitwisselen tussen ‘gelijken’. Het maakt niet uit of je afdelingshoofd of technisch tekenaar bent; in het p2p-model gebeurt de samenwerking op een horizontale manier. Het ‘mutualiseren’ of gemeenschappelijk maken van kennis is daarvoor noodzakelijk. Er zijn altijd sociale praktijken geweest die samen innoveren en gedeeld gebruik is niet nieuw. Maar het opschalen van goede ideeën is steeds een enorme barrière geweest. Dit zou snel kunnen veranderen nu grootschalige samenwerking een nieuw niveau bereikt dankzij het internet. Doe alles wat zwaar is lokaal en alles wat licht is globaal, stelt Bauwens daarom: dat principe noemt hij cosmo-localism. De materialen voor een gebouw produceer je zo dicht mogelijk bij de werf, maar de concepten en plannen kan je ontwerpen samen met mensen van over de hele wereld.

Om ontmoeting te faciliteren, zullen bovendien altijd plekken nodig zijn. Hoe ontwerp je die nieuwe tussenruimtes waar horizontale samenwerking tussen burgers, ondernemers en organisaties, academici, belangengroepen, beleidsmakers en politici kan werken? Pakhuis De Zwijger is een mooi voorbeeld, een cultuurhuis in Amsterdam dat met een programma van debatten, presentaties, theatervoorstellingen en exposities in een voormalig koelpakhuis het gesprek over een duurzame stedelijke samenleving een forum geeft. Heel bewust wordt er gekozen voor een inhoudelijke lijn rond de thema’s creatieve industrie, stad en global trends. En wie deelneemt aan een evenement – dat bijna altijd gratis is – wordt deel van een brede community van ‘stadsmakers’. Een heel ander voorbeeld is De Andere Markt, gevestigd in een winkeletalage in een van de dorpskernen rond Genk. De fysieke locatie dicht bij de bewoners dient als uitvalsbasis en vertrekpunt om een veel breder en verder verspreid netwerk uit te bouwen. Noem het gerust de ‘sociale infrastructuur’ in een wijk, waar de vrijheid bestaat om te experimenteren en het doel is de lokale gemeenschap te versterken, om vervolgens de opgaven die hier worden geoogst ook te vertalen naar een bovenlokaal kennis- en politiek niveau. Er is blijvend nood aan dat soort productieve settings om alternatieve strategieën en methodes te verkennen en de missing link tussen initiatieven op het terrein en ambitieuze doelstellingen op papier te overbruggen. In de voormalige WTC 1-toren in de Brusselse Noordwijk hebben we tussen juni en december 2018 bij wijze van pilot geprobeerd om dit idee nog een stap verder door te drijven. We kregen een hele verdieping, maar liefst 1500 m2 met een buitengewoon zicht op de stad, ter beschikking in tijdelijk gebruik voor de torens herontwikkeld zouden worden tot kantoren en luxeappartementen. Onder de dekmantel van een cultureel project – een tentoonstelling en programma in samenwerking met de Internationale Architectuur Biennale Rotterdam – richtten we de drieëntwintigste verdieping in als de ultieme fysieke tussenruimte: een inspirerende werktentoonstelling met het work in progress van Nederlandse en Belgische praktijken, werksessies, geleide bezoeken, publieke debatten en lezingen brachten meer dan tienduizend actoren samen, gaande van de Vlaamse overheid over lokale en regionale beleidsmakers en ontwerppraktijken tot landbouwers die met overheden droogtemaatregelen uitwerkten. Deze collectieve werkplaats werd door de deelnemende actoren ervaren als een productieve incubator of gezamenlijk innovatieplatform: grote opgaven werden er vertaald naar concrete acties en projecten op het terrein, die vandaag en de komende tijd in uitvoering zijn of gaan (o.a. Water-Land-Schap, de proeftuinen Ontharding en de proeftuinen Droogte). Met een investering van circa 1,2 miljoen euro en dankzij de verknoping met maatschappelijke expertise en draagvlak konden nieuwe investeringsprogramma’s ter waarde van circa 20 miljoen euro worden geconcipieerd, gelanceerd en begeleid. Zouden deze ook zijn ontstaan zonder het bestaan van een fysieke tussenruimte? Misschien, maar het feit dat ze samen gelanceerd en getoond werden, maakte ze deel van een beweging die uitzonderlijk mobiliserend werkte.