Brussels
Eurodelta 2030 - 2100
In het kader van een overeenkomst tussen Nederland en Vlaanderen besliste Ruimte Vlaanderen, Team Vlaams Bouwmeester, Het Nederlandse Ministerie voor Infrastructuur en Milieu en het Nederlandse College van Rijksadviseurs om de gezamenlijke studie ‘Eurodelta 2030-2100’ op te starten. Het onderzoeksteam bestaat uit Architecture Workroom Brussels, FAA/XDGA, Alterra WUR, WEST 8, POP/Jelte Boeijenga, Technum, IABR/UP. Het team krijgt van november 2014 tot eind 2015 de opdracht om te verkennen wat de relevante vraagstukken en potenties, binnen het brede toekomstperspectief van 2030 tot 2100, voor Nederland en Vlaanderen zijn. Dit binnen de ruimtelijke context van het decentraal verstedelijkte deltagebied van Rijn, Maas en Schelde: de Eurodelta.

Verschillende geografen, stadshistorici, statistici, ecologen, ontwerpers en economen hebben het gebied van de Eurodelta meermaals als één systeem erkend en beschreven. Dit deltagebied is de stedelijke, ecologische en sociaal-economische eenheid waarbinnen een specifieke, interne dynamiek waarneembaar is en via dewelke zowel Vlaanderen als Nederland zich zou kunnen positioneren in Europa en de wereld. ‘Zou’, want vooralsnog is de Eurodelta geen herkenbare realiteit of een gezamenlijk project dat leeft in de hoofden van zijn bewoners. Een sterk ontwikkelingsverhaal dat urgentie koppelt aan potentie en dat actoren weet te overtuigen en mobiliseren is vandaag nog niet geschreven. Het consortium stelt daarom voor om de studie te organiseren als een testplatform: een atelier waarbinnen beleidsmakers, wetenschappers en prominente figuren, aangejaagd door proactieve ontwerpkracht, met elkaar een wervend ontwikkelingsverhaal voor de Eurodelta Metropool schrijven.
Het is duidelijk dat Nederland en Vlaanderen sinds 1830 diametraal tegenovergestelde ruimtelijke plannings- en sturingsfilosofieën hebben ontwikkeld en toegepast. Waar de collectieve ruimtelijke organisatie in Nederland een noodzaak was en is (een land onder de zeespiegel), groeit in Vlaanderen recent pas de urgentie en het draagvlak voor een meer proactief en regisserend ruimtelijk beleid. Deze studie komt dan ook op een moment dat de Nederlandse praktijk en beleid zoeken naar buitenlandse inspiratie voor een planning die de ‘energieke samenleving’ maximaal weet te benutten; en omgekeerd: Vlaanderen onderzoekt op welke manier de sturingscapaciteit kan worden ontwikkeld om de private baten en maatschappelijke kosten van de ruimtelijke ontwikkeling in een nieuw evenwicht te krijgen, met aangepaste planningsinstrumentarium.
Het consortium gebruikt de werkhypothese dat beide, uiterste vormen van planning vandaag op zoek zijn naar een nieuwe ‘middle ground’. Daarbij zal steeds zowel worden onderzocht en besproken ‘wat’ de mogelijke toekomst kan zijn, en ‘hoe’ die kan worden bereikt. Door telkens de ontwikkelingsrichtingen (inhoud / toekomstbeeld / streefbeeld) én de beleidstypologie (sturingsfilosofie / ontwikkelingslogica / …) te exploreren, zal deze studie de gelijktijdige heroriëntatie in het ruimtelijk domein in Vlaanderen en Nederland waar mogelijk voeden. Op die manier wordt niet enkel aan intenties, maar aan een handelingsperspectief richting 2100 gebouwd.